Maakt het pensioenakkoord haar doelstellingen waar?
Samenvatting:
In het pensioenakkoord staan drie doelstellingen. Uit de communicatie over het akkoord blijken nog vijf (informele) doelstellingen als evidente verwachtingen bij het publiek te liggen. In dit artikel gaan we in op de vraag of het pensioenakkoord haar doelstellingen waar maakt en laten we zien, dat het akkoord de doelstellingen onvoldoende waar maakt.
Dit artikel is eerder geplaatst in het Tijdschrift voor Pensioen Vraagstukken, december 2020
Inleiding
Op 22 juni 2020 verscheen de uitwerking van het pensioenakkoord. Deze uitwerking was de doorontwikkeling van het akkoord dat op 4 juni 2019 gesloten was.
In dit artikel behandelen we de doelstellingen van het akkoord en de mate waarin die met deze uitwerking bereikt zijn. We beperken ons daarbij tot het nieuwe pensioenstelsel.
Op pagina 5 van de hoofdlijnennotitie, het rapport waarin de uitwerking wordt gepresenteerd, staan de doelstellingen van het akkoord geformuleerd. Deze doelstellingen zijn identiek aan de doelstellingen die in het SER rapport van 4 juni 2019 zijn geformuleerd.
- Het nieuwe pensioenstelsel moet eerder perspectief bieden op een koopkrachtig pensioen. In goede tijden gaan pensioenen eerder omhoog, maar in slechte tijden ook eerder omlaag;
- Het stelsel moet transparanter en persoonlijker zijn;
- Het stelsel moet beter aansluiten bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.
Deze doelstellingen zijn een uitwerking van het uitgangspunt dat de SER in de allereerste zin van de inleiding van dat rapport benoemt:
- Het kabinet geeft in zijn regeerakkoord aan dat het voortbouwend op de eerdere rapporten van de SER, het pensioenstelsel wil hervormen om het toekomstbestendig te maken.
Voor een politiek beladen onderwerp als pensioen is het succes natuurlijk niet alleen af te meten aan het bereiken van de formeel gestelde doelstellingen, maar misschien nog wel meer aan het beeld dat in de uitingen naar buiten is geschetst.
Van dat beeld bestaan natuurlijk zeventien miljoen verschillende versies, maar er is wel een grote lijn in te ontdekken. Wij hebben geprobeerd op basis van objectieve criteria vast te stellen welk beeld er nu is geschetst van het pensioenakkoord en welke verwachtingen er gewekt zijn. Natuurlijk is dit niet volledig objectief vast te stellen, maar wij denken met onderstaande een goede benadering gerealiseerd te hebben.
Zo kunnen we kijken naar de koppen boven de berichtgeving in de grote landelijke media. Die kop moet in een paar woorden de essentie van een rapport van tientallen pagina’s weergeven en zo’n kop maakt duidelijk wat een externe partij als een journalist nu als belangrijkste van het akkoord ziet.
RTL vatte bijvoorbeeld het pensioenakkoord in 2019 de dag nadat het gesloten was samen met de kop[1]:
- Het nieuwe pensioenstelsel: eerlijker, maar minder zekerheid
Een andere manier om het beeld dat er bestaat over het akkoord in kaart te brengen is door te kijken hoe de onderhandelende partijen het akkoord presenteren naar hun achterban teneinde hun instemming daarvoor te krijgen. En dan ligt het voor de hand om te kijken naar de grootste partij aan de onderhandelingstafel, de FNV.
Op haar website vat de FNV de gemaakte afspraken nog eens samen[2]. Met daarbij veel aandacht voor de AOW leeftijd. Eén onderwerp over witte vlekken en twee over het nieuwe stelsel. Het eerste punt gaat over de kans op meer indexatie, hierboven onder 1 al genoemd. Het andere punt in de samenvatting van de FNV is het volgende:
- Veel minder kans op kortingen op de pensioenen
Verder is er nog een onderwerp waar het FNV zich al vanaf 2010 hard voor maakt. In de laatste meldingen op haar site krijgt het geen eigen kopje meer mee, maar wordt het nog wel genoemd.[3]
- Het nieuwe pensioenstelsel is toekomstbestendig en zorgt ervoor dat pech- en gelukgeneraties worden voorkomen.
Dan is er nog een andere eis die weinig genoemd wordt, omdat hij te voor de hand liggend is. Dat is de eis die voortvloeit uit de reden om ooit überhaupt pensioenregelingen in te stellen en nu nog een pensioenstelsel in stand te houden.
Jacques van Marken, directeur van Calvé, heeft deze eis in 1880 al geformuleerd en deze heeft in 140 jaar nog niets aan actualiteit ingeboet. Dit is de volgende eis:
- Voor een machine moeten we geld opzij leggen om hem aan het einde van zijn leven te vervangen. Voor de mensch moet aan het einde van zijn werkzame leven geld gespaard zijn om hem de rest van zijn leven ongeveer dezelfde welvaart te kunnen garanderen.
Bovenstaande acht eisen aan het stelsel vormen de successievelijke onderwerpen van de volgende acht hoofdstukken van dit artikel.
- Het nieuwe pensioenstelsel moet eerder perspectief bieden op een koopkrachtig pensioen. In goede tijden gaan pensioenen eerder omhoog, maar in slechte tijden ook eerder omlaag.
In het pensioenakkoord staat: “Het streven in het nieuwe pensioenakkoord is om een voorwaardelijk koopkrachtig pensioen te bieden.” Vervolgens staat er: “De URM-methode biedt CAO-partijen een goed handvat voor de wijze waarop zij de balans tussen hun doelstelling en premie toetsen.”. De URM-methode wordt nu ook gebruikt voor het pensioen in scenario’s op mijnpensioenoverzicht.nl en voor de haalbaarheidstoets van pensioenfondsen, waarin wordt getoetst of de ambitie haalbaar is en of de uitkomsten over de generaties evenwichtig zijn verdeeld. Zowel de berekeningsmethode als de economische veronderstellingen zijn door de wet voorgeschreven.
Om te beoordelen of het nieuwe pensioenstelsel eerder perspectief biedt op een koopkrachtig pensioen hebben we de ontwikkeling van het reële pensioen van gepensioneerden met behulp van de URM-methode berekend voor twee pensioenfondsen. Hiervoor hebben we gebruik gemaakt van publieke informatie van het pensioenfonds ABP en van het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaal en Techniek. De berekeningen zijn dus niet van de pensioenfondsen zelf, maar van fictieve fondsen die qua samenstelling en beleid zeer sterk lijken op deze fondsen.
In de onderstaande grafieken ziet u voor beide fondsen de ontwikkeling van het reële pensioen, oftewel het pensioen gecorrigeerd voor koopkracht. Als een lijn omhoog gaat stijgt de koopkracht, als de lijn omlaag gaat, dan daalt de koopkracht. De uitkomst van deze berekeningen is weergeven voor het verwachte scenario (50% kans dat het beter wordt en 50% kans dat het slechter wordt), het pessimistische scenario (95% kans dat het beter wordt en 5% kans dat het slechter wordt) en het optimistische scenario (5% kans dat het beter wordt en 95% kans dat het slechter wordt).
Uit deze grafiek blijkt dat in het verwachte scenario in het nieuwe pensioencontract het pensioen na 17 jaar koopkrachtig genoemd mag worden (de lijn loopt dan horizontaal), terwijl dat in het huidige systeem niet binnen 20 jaar wordt bereikt. De koopkracht ligt dan wel ruim 12% onder het huidige niveau. Herstel naar het huidige niveau vindt in dit scenario niet plaats.
In een optimistisch scenario duurt het in het nieuwe pensioencontract echter 6 jaar langer voordat het pensioen koopkrachtig genoemd mag worden, dan in het huidige stelsel. Herstel naar het huidige niveau duurt in het nieuwe pensioencontract 14 jaar, terwijl dat in het huidige systeem slechts drie jaar duurt.
In het pessimistische scenario wordt koopkracht behoud in de komende 20 jaar niet bereikt.
Indien we naar het pensioenfonds Metaal & Techniek kijken, dan ontstaat het volgende beeld.
Hier zien we dat in het verwachte scenario de ontwikkeling over een periode van 20 jaar voor beide systemen ongeveer gelijk is. In beide systemen wordt koopkrachtbehoud niet gerealiseerd.
In het optimistische scenario is het pensioen in het nieuwe pensioensysteem na 10 jaar koopkrachtig en wordt het huidige niveau na 20 jaar bereikt. In het huidige systeem is dat na respectievelijk 2 jaar en 3 jaar.
In totaal wordt dus in de helft van de scenario’s van de fondsen een koopkrachtig pensioen bereikt. Waarin het slechts in 1/3 van die gevallen eerder en in 2/3 van die gevallen later wordt bereikt.
De claim dat het nieuwe systeem eerder een koopkrachtig pensioen oplevert is wat betreft de koopkracht al dubieus en eerder is het zeker niet.
Eigenlijk zijn deze uitkomsten ook logisch verklaarbaar. In het huidige contract is de indexatie in één jaar voor iedereen gelijk. In het nieuwe contract met leeftijdsafhankelijke rendementstoedeling krijgen jongeren meer en ouderen minder rendement. De lagere rendementen voor gepensioneerden wegen in de meeste scenario’s zwaarder dan de lagere buffereis.
In het pensioenakkoord staat dat uit berekeningen van het CPB blijkt dat pensioenen sneller en meer worden verhoogd. Dit lijkt haaks te staan op de bovenstaande conclusie. Hiervoor zijn twee redenen. De eerste is dat het CPB de doelstelling toetst op basis van de vervangingsratio en niet op basis van de koopkrachtontwikkeling. De vervangingsratio geeft informatie over de hoogte van het pensioen op de pensioendatum en zegt niets over de periode daarna. Koopkracht behoud voor gepensioneerden kan niet met vervangingsratio’s beoordeeld worden. Daarnaast concludeert het CPB niet dat de vervangingsratio’s passend zijn bij een koopkrachtig pensioen, maar alleen dat ze hoger of gelijk zijn aan de huidige.
- Het stelsel moet transparanter en persoonlijker zijn;
De tweede doelstelling is tweeledig. Het eerste punt betreft transparantie. De eerste toets op transparantie kunnen we leggen bij de wijze waarop het akkoord is gepresenteerd.
Het akkoord is als pakket van tien punten aan de partijen gepresenteerd. Tien punten die los van elkaar staan, in die zin dat elk afzonderlijk punt kan worden ingevoerd ook als de andere punten niet worden ingevoerd. Sterker nog, dit is deels ook al gebeurd.
Een onderhandeling waarbij een aantal punten zonder samenhang toch als pakket wordt aangeboden kan moeilijk als transparant worden gezien. Er zijn geen argumenten uitgewisseld voor en tegen elk afzonderlijk punt. Het is goed mogelijk, dat er punten worden doorgevoerd waarvoor geen meerderheid binnen de onderhandelingspartijen te vinden was geweest. Maar door de onderhandelingen over het pakket als geheel is dat niet transparant.
Het gebrek aan transparantie wordt nog versterkt doordat aan de vakbonden werd gevraagd in te stemmen voordat zij de beschikking kregen over de uitgewerkte voorstellen.
Verder wordt de doorsneesystematiek afgeschaft. Er wordt overgegaan op degressieve opbouw middels een vlakke premie. Die afschaffing is nadelig voor bijna iedereen die op het moment van overgang actieve deelnemer is in een pensioenregeling. Dat nadeel wordt deels gecompenseerd doordat een deel van de ingelegde premies langer kunnen renderen. Eerdere berekeningen hebben laten zien, dat dit laatste voor ongeveer een kwart van de deelnemers voldoende compensatie biedt. Voor driekwart dus niet.
In de uitwerking van het akkoord van juni 2020 wordt gecommuniceerd dat voor de meeste deelnemers het totaalpakket zodanig uitwerkt, dat het per saldo positief is.
Bij eerdere berekeningen was dit nog voor een kwart het geval; nu is dit voor een meerderheid. Er moet dus een nieuwe bron van compensatie gevonden zijn. Men mag ervan uitgaan, dat de berekeningen gedaan zijn met dezelfde veronderstellingen voor wat betreft premie, toerekening van premie aan deelnemers, sterfte, kosten etc. Waarin de beide akkoorden verschillen is eventueel een ander beleggingsbeleid en een andere verdeling van de rendementen. Die nieuwe bron is dus extra rendement op de beleggingen.
In de wereld van beleggingen wordt geld verdiend met het nemen van risico. Als er meer rendement wordt gemaakt, wordt er ook meer risico gelopen. En dat is ook wat er hier gebeurt. Dit risico kan rechtstreeks voortkomen uit de beleggingen zelf of uit de constructie waarmee beleggingsrendementen worden toegerekend.
Met andere woorden: deelnemers gaan meer risico lopen. Zij worden voor het lopen van dit risico beloond met een extra rendement. En vervolgens moeten zij deze beloning (gedeeltelijk) aanwenden voor het financieren van hun eigen compensatie.
Over dit laatste is niet (transparant) gecommuniceerd. En dat is voor een stelselwijziging waar transparantie een speerpunt is een ernstige tekortkoming.
Het tweede deel van de tweede doelstelling is dat het pensioen persoonlijker moet worden. Er moet een directere relatie zijn tussen de individueel betaalde premie en het individueel te behalen pensioen. Daarvoor wordt de doorsneesystematiek afgeschaft. De kosten van de afschaffing van de doorsneepremie zijn geschat op honderd miljard en later op zestig miljard. Dit is gemiddeld al snel zo’n € 10.000 per deelnemer en rechtvaardigt dus een voor de deelnemer transparante behandeling.
Deze hoge kosten hebben de onderhandelingspartijen niet belet de afschaffing van de doorsneesystematiek door te voeren. Daaruit mag worden opgemaakt dat onderhandelingspartijen dit principe meer dan € 10.000 per deelnemer waard vonden.
Als een principe zo veel waard is, dan mag men verwachten dat het gehele pensioenakkoord nauwgezet aan dit principe zal worden getoetst.
Natuurlijk geldt dat dan ook voor de weg ernaartoe. Als er ernstige zorgen zijn over de verkeersveiligheid wil je niet, dat de auto die de 30-km-bordjes aanvoert zelf met 80 door de wijk scheurt, ook al is het dan nog niet verboden. Sterker nog, juist van die auto verwacht je uiterste voorzichtigheid.
We hebben het hier over het principe dat elke euro premie die door of voor een deelnemer wordt ingelegd, wordt aangewend voor het pensioen van diezelfde deelnemer. Dat kan door het direct voor opbouw te gebruiken of door het in te brengen in een kans-systeem met evenveel kans op voordeel als op nadeel. Invaren van oude rechten zou men daarbij kunnen zien als eenmalige premie bij de start van het nieuwe stelsel.
En juist bij het invaren wordt dit principe met voeten getreden. Zo is daar het invaren middels Value Based ALM. Op dit moment staat er voor elke deelnemer een eigen technische voorziening, opgebouwd uit aan hem toegerekende premies. Bij Value Based ALM worden al die individuele technische voorzieningen op een hoop gegooid en herverdeeld over de deelnemers. Met andere woorden: Value Based ALM is gebaseerd op exact het tegenovergestelde van een persoonlijk pensioen.
Dan zijn er nog de collectieve solidariteitsreserve en de compensatie van de afschaffing van de doorsneesystematiek. Bij de huidige dekkingsgraden zijn dat twee potten die vanaf nul gevuld moeten worden. Het vullen zal moeten gebeuren door de huidige deelnemers en gepensioneerden. Degenen die premie betalen of beleggingsrendement afstaan, leggen dus geld in waarvoor zijzelf geen pensioen verwerven. Ook dit staat haaks op de doelstelling van een persoonlijk pensioen.
Met andere woorden: in de uitwerking van het akkoord is de tweede doelstelling alweer losgelaten, nog voordat er een stap is gezet om hem te realiseren.
- Het stelsel moet beter aansluiten bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.
De derde eis wordt vaak onderbouwd met de stelling dat we niet meer in de jaren vijftig leven. Wat zijn de belangrijke ontwikkelingen sinds de jaren vijftig die invloed hebben op het pensioen?
Een belangrijke ontwikkeling is, dat mensen in de jaren vijftig vaak hun hele leven bij hetzelfde bedrijf bleven werken en pensioen zelfs werd gezien als beloning van trouw. Anno 2020 wordt de trouw van een levenslang dienstverband niet meer op die manier gewaardeerd en geldt de maatschappelijke norm dat iemand met een gefragmenteerde carrière recht heeft op eenzelfde pensioen als iemand met een vergelijkbare carrière bij één werkgever.
Tot in de jaren tachtig kon het veranderen van werkgever grote pensioengaten opleveren (liever gezegd: kosten). Met financieringsvormen als 65 – x kon de financiering van een pensioen namelijk ver achterlopen bij de opbouw van het pensioen. En bij ontslag voor de pensioendatum kwam het opgebouwde, maar nog niet gefinancierde deel van het pensioen te vervallen.
In de jaren tachtig en negentig is wetgeving doorgevoerd om dit probleem het hoofd te bieden. Allereerst werd het tijdsevenredige ontslagrecht geregeld. Dat betekende, dat deelnemers bij ontslag recht hadden op het opgebouwde pensioen, ook al was dat nog niet gefinancierd. Dat was een sterke verbetering van de pensioenrechten bij ontslag. De deelnemer liep echter nog wel risico als zijn werkgever failliet ging in de periode tussen ontslag en de pensioendatum. Om dat risico op te lossen werd vervolgens ook de tijdsevenredige financiering verplicht gesteld. Als een deelnemer met ontslag ging, dan kreeg hij dus zijn volledige opgebouwde pensioen mee zonder het risico op faillissement van zijn werkgever.
Door deze wetgeving in de jaren tachtig en negentig is het probleem dat onder eis 3 is geadresseerd dus al opgelost.
Vanzelfsprekend betekent dit niet dat iemand die van een royale pensioenregeling overstapt naar een magere pensioenregeling geen verlies in pensioen heeft. In dit geval wordt het verlies niet veroorzaakt door de overstap, maar door het verschil in regelingen.
Kijken we echter naar de voorstellen in de uitwerking van het pensioenakkoord, dan zien we het volgende:
De doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Die maatregel werkt nadelig uit voor deelnemers die ouder zijn dan een bepaalde grensleeftijd en nog actief pensioen opbouwen. Er is toegezegd om deze deelnemers te compenseren.
Hierin wordt een uitzondering gemaakt voor deelnemers aan een premieregeling die al bestaat op het moment van invoering van het nieuwe stelsel. Die regelingen kennen een in de tijd oplopende premie en dat mag voor bestaande deelnemers blijven doorgaan. Daarmee wordt gesteld dat zij geen probleem hebben en bijgevolg geen recht hebben op compensatie. Echter, als zij met ontslag gaan en overstappen naar een andere regeling worden zij daar nieuwe deelnemers en gaan zij over naar een vlakke premie. Dan lopen zij alsnog schade op, maar dan is de periode waarin compensatie wordt toegekend voorbij. Zij lopen dus een pensioengat op als gevolg van ontslag.
Waarschijnlijk geldt hetzelfde voor deelnemers in andere regelingen die wel recht hebben op compensatie. De compensatieregeling is nog niet uitgewerkt, maar het ligt niet voor de hand dat de regeling voorziet in voortzetting van de compensatie bij de oude werkgever of introductie ervan bij de nieuwe werkgever als een deelnemer met ontslag gaat.
Dus kunnen we concluderen: het probleem van pensioengaten als gevolg van wisselen van werkkring was in de jaren tachtig en negentig opgelost, maar wordt met de uitwerking van het pensioenakkoord opnieuw gecreëerd.
Met andere woorden: ten aanzien van doelstelling 3 werkt de uitwerking van het pensioenakkoord averechts.
- Het kabinet geeft in zijn regeerakkoord aan dat het voortbouwend op de eerdere rapporten van de SER, het pensioenstelsel wil hervormen om het toekomstbestendig te maken.
Of het nieuwe stelsel toekomstbestendig zal blijken te zijn zal de toekomst uitwijzen. Maar er zijn wel enkele kenmerken die doen vermoeden, dat het nieuwe stelsel de pensioenonrust niet voor lange tijd zal weghouden. En onrust zal onvermijdelijk leiden tot een roep om aanpassingen. En daarmee kan het stelsel kort na de invoering alweer ter discussie staan.
Zo zijn deelnemers in het nieuwe stelsel verplicht om premie in te leggen, maar is het fonds niet langer verplicht daar een concrete tegenprestatie tegenover te stellen. Pensioenaanspraken worden immers afgeschaft. Dat geeft een merkwaardige eenzijdige relatie tussen pensioenfondsen en hun deelnemers. Na het premievrije pensioen hebben we nu de pensioenvrije premie.
Nu zijn bestuurders en medewerkers van pensioenfondsen over het algemeen deskundig en integer. Daarom zal dit niet onmiddellijk fout gaan. Maar op enig moment, als de resultaten tegenvallen, zal dit gaan kraken. Dat kan gebeuren in tijden van magere beursresultaten. Bijvoorbeeld als koersen zakken en pensioenen gekort moeten worden. Hoeveel daarover ook gecommuniceerd wordt; een belangrijk deel van de deelnemers zal daardoor onaangenaam verrast worden. Voor veel deelnemers is pensioen nu eenmaal geen sexy onderwerp, waardoor de waarschuwingen niet tot hen zal doordringen. Sterker nog, de huidige berichtgeving straalt uit dat alles wel goed komt en dat kortingen tot het verleden behoren. Omdat de toon van de boodschap bij veel mensen beter zal blijven hangen dan de boodschap zelf, zal een korting daardoor extra hard aankomen en een extra hypotheek op het vertrouwen leggen.
Een belangrijk onderdeel van het nieuwe pensioencontract is de leeftijdsafhankelijke rendementstoedeling. Deze is nodig om het pensioen voor oudere stabiel en voor jongeren betaalbaar te houden. Gevolg hiervan is dat het kan zijn dat bij bepaalde beursontwikkelingen het pensioenvermogen van jongeren verlaagd wordt en op hetzelfde moment dat van ouderen verhoogd of – erger – omgekeerd. Zeker als dat een aantal jaren achter elkaar gebeurt, dan is dat moeilijk uit te leggen.
Kortom, in het nieuwe contract zijn de harde aanspraken afgeschaft. Maar dat betekent niet, dat de verwachtingen van deelnemers ook verdwenen zijn. Bij harde aanspraken zijn die verwachtingen duidelijk te managen: ze komen grofweg overeen met de aanspraken. Maar bij de onzekere pensioenen van het nieuwe stelsel zullen de verwachtingen ongrijpbaarder zijn. En daardoor is de kans op niet gerechtvaardigde verwachtingen groter geworden. Het is goed mogelijk, dat a priori verstandige keuzes die a posteriori verkeerd uitvallen het imago van pensioenbestuurders zullen schaden. Dat is niet eerlijk, maar wel realistisch.
En als de stemming eenmaal negatief is geeft het stelsel pensioenfondsen en hun bestuurders heel weinig handvatten om dat imago te beschermen.
- Het nieuwe pensioenstelsel: eerlijker, maar minder zekerheid
Over de zekerheid is onder doelstelling 1 al geschreven. In deze paragraaf gaan wij in op de stelling dat het stelsel eerlijker zou zijn.
Eerlijk is een subjectief begrip. Wat de een eerlijk vindt, vindt de ander juist oneerlijk. De vraag of het ene of het andere stelsel eerlijker is kan dus niet objectief beantwoord worden. Dat hangt namelijk af van de definitie van eerlijk en die definitie is een subjectieve, misschien wel politieke keuze.
Omdat het etiket eerlijk wordt opgehangen aan de afschaffing van de doorsneepremie, lijkt de volgende definitie aan de beoordeling ten grondslag te liggen. Een stelsel is eerlijk als iedereen voor zijn eigen pensioen en/of zijn eigen risico betaalt.
Zo’n definitie is allerminst vanzelfsprekend. Bij zorgverzekeringen wordt het bijvoorbeeld juist heel oneerlijk gevonden als iedereen voor zijn eigen risico betaalt. Chronisch zieken hebben een hoog risico en zouden volgens dit principe dus een veel hogere premie moeten betalen. Maar chronisch zieken hebben door hun chronische ziekte vaak een lager inkomen en betalen in het systeem voor zorgpremies juist een lagere premie. Chronisch zieken betalen dus een relatief lage premie voor een relatief hoog risico. Vanuit de principes die in het pensioenakkoord worden gehanteerd is dat heel oneerlijk. Toch is er weinig weerstand tegen deze premiestructuur. In de wereld van zorgverzekeringen geldt namelijk een heel andere definitie van eerlijk. In de wereld van zorgverzekeringen wordt een stelsel eerlijk gevonden als niemand wordt afgerekend op iets waar hij niets aan kan doen en als lasten naar draagvlak verdeeld worden.
Merk op, dat beide definities van eerlijk in twee stelsels die dicht bij elkaar liggen vrijwel volledig tegengesteld aan elkaar zijn.
Is het nieuwe stelsel eerlijk als we eerlijk definiëren als hierboven genoemd? Betaalt iedereen voor zijn eigen pensioen en/of zijn eigen risico? Nee, want dat is slechts gedeeltelijk het geval.
Er is namelijk een collectieve solidariteitsreserve in het stelsel ingebracht. Op zich is een collectieve solidariteitsreserve niet oneerlijk. Een buffer waar op basis van bepaalde afspraken geld in gaat in goede tijden en geld uit komt in slechte tijden, kan eerlijk uitwerken als voor een deelnemer de kans om er netto geld in te leggen even groot is als de kans om er netto geld uit te krijgen. Voor fondsen met een dekkingsgraad van bijvoorbeeld 120% of meer die het meerdere boven 100% aanwenden als startkapitaal voor de collectieve solidariteitsreserve kan dit zo goed uitpakken.
Maar veel fondsen hebben een veel lagere dekkingsgraad, sommigen zelfs maar 90%. Dat betekent, dat er geen marge is om de collectieve solidariteitsreserve de vullen. Die moet dus gevuld worden uit premies of uit beleggingsopbrengsten. Ingeval van vulling vanuit premie betaalt een deelnemer dus premie die voor een deel bedoeld is voor zijn eigen pensioen en voor een deel om de collectieve solidariteitsreserve te vullen. Voor huidige deelnemers is dat tweede deel eenrichtingsverkeer. Deelnemers leggen wel geld in, maar de vergoeding die ze eruit krijgen is maximaal het bedrag dat ze zelf hebben ingelegd. Per saldo betalen huidige deelnemers dus premie voor toekomstige generaties. Die uitkomst is strijdig met het uitgangspunt, dat iedereen voor zijn eigen pensioen of risico betaalt. Met andere woorden: de collectieve solidariteitsreserve is niet eerlijk voor huidige deelnemers bij fondsen met een dekkingsgraad onder de 100%. Dit is extra wrang omdat juist de huidige deelnemers bij de huidige dekkingsgraden zullen moeten inleveren.
Bij financiering uit overrendement is de rekentechniek wat anders, maar de conclusie hetzelfde.
Op dezelfde manier kan duidelijk gemaakt worden dat de compensatie van de afschaffing van de doorsneepremie in deze definitie niet eerlijk is.
Nu is dit alles beredeneerd vanuit de definitie dat een stelsel eerlijk is als iedereen voor zijn eigen pensioen of risico betaalt. Vanuit die definitie blijkt het nieuwe stelsel niet erg eerlijk uit te pakken. Maar er zijn natuurlijk ook andere definities van eerlijk mogelijk.
Zo kan men een stelsel eerlijk noemen als iemand die hetzelfde betaalt ook hetzelfde krijgt. Het moge duidelijk zijn, dat het ouder stelsel op deze definitie van eerlijk is gebaseerd en dat het nieuwe stelsel juist afscheid neemt van deze interpretatie van eerlijk.
Nog weer een andere definitie van eerlijk is als men een stelsel eerlijk noemt als mensen niet worden afgerekend op zaken waar zij zelf niets of weinig aan kunnen doen. Voor het zorgstelsel is deze definitie een belangrijke pijler. Een belangrijke verandering in het pensioenakkoord is dat pensioenen afhankelijk worden van de ontwikkelingen op de beurs. De deelnemer krijgt individueel geen inspraak in de keuze van de beleggingen, maar hij wordt wel afgerekend op de resultaten ervan. In deze definitie maakt de verandering het stelsel minder eerlijk.
Nog weer een andere definitie van eerlijk is, dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. De inkomensafhankelijke zorgpremie is hiervan een voorbeeld.
In de wereld van pensioenen is dit echter geen belangrijk punt van aandacht. In het kader van de kostentoerekening wordt er wel naar dit principe gehandeld: grotere pensioenen dragen meer bij dan kleinere pensioenen. Maar op het gebied van de pensioenen zelf speelt het probleem van draagkracht niet.
Men kan stellen, dat ouderen minder risico kunnen dragen en ook minder risico toegedeeld krijgen. Op het gebied van risico zijn de jongeren de sterkste schouders en zij dragen de zwaarste lasten. Maar daar staat tegenover dat jongeren daarvoor beloond worden met een hoger verwacht rendement. Dat betekent dat de sterke schouders hierin niet de zwakke schouders ontlasten, maar een spel spelen met een hogere inzet.
Vanuit dit criterium is het stelsel dus niet eerlijk en niet oneerlijk.
Per saldo kunnen we echter stellen, dat het stelsel niet voldoet aan de meest voor de hand liggende definities van eerlijk en dus het predicaat eerlijk niet verdient.
- Veel minder kans op kortingen op de pensioenen
De uitspraak in de samenvatting dat er veel minder kans is op kortingen op de pensioenen is een merkwaardige.
In het SER rapport[4] van 4 juni 2019, de basis voor de huidige uitwerking, staat namelijk:
In het nieuwe contract worden de opgebouwde, voorwaardelijke pensioenen bij positieve rendementen automatisch eerder verhoogd; bij negatieve rendementen automatisch eerder verlaagd.
Deze constatering wordt in de uitwerking bevestigd. Wij verwijzen naar doelstelling 1.
We zien dus, dat het FNV in zijn samenvatting van de afspraken precies het tegengestelde weergeeft als in de afspraken zelf is opgenomen. Hoe kan het, dat een van de belangrijke onderhandelaars in zijn samenvatting van de afspraken precies het tegengestelde weergeeft van wat er in de afspraken zelf is overeengekomen?
Er zijn mensen die dit taalkundig willen uitleggen. Korten betekent het verlagen van harde pensioenaanspraken. Het verlagen van pensioenen die niet in een harde toezegging zijn vastgelegd heet dan geen korten. Zo zou de uitspraak toch kloppen. Het is wel de vraag wat een dergelijk taalkundig steekspel doet met het vertrouwen in het stelsel. Maar los daarvan klopt de uitspraak ook niet. In het pensioenakkoord wordt het verlagen van niet hard toegezegde pensioenen wel degelijk ook korten genoemd.
Het antwoord is dat het gaat over verschillende kortingen. De kortingen die vaker gaan plaatsvinden zijn de kortingen in het nieuwe stelsel, vanaf 2026. De korting waarop minder kans bestaat is de korting van 2021.
Zo kan het zijn, dat twee volstrekt tegengestelde uitspraken over dezelfde set afspraken beide waar kunnen zijn. De kans op kortingen is kleiner geworden én de kans op kortingen is groter geworden. De eerste uitspraak gaat uitsluitend over het aankomende jaar; de tweede uitspraak over alle jaren daarna.
Juridisch, oftewel naar de letter genomen, is de kop in de samenvatting van de FNV dus niet onjuist. Maar het vergt enige inwijding in de materie om deze kop op de juiste manier te interpreteren, zeker omdat de kop geen beperking in de tijd bevat. Een tekst die alleen door ingewijden op de juiste manier zal worden geïnterpreteerd en door niet-ingewijden met grote kans verkeerd zal worden geïnterpreteerd voldoet in elk geval niet aan de eis van transparantie. Die eis is expliciet een van de doelstellingen van het pensioenakkoord.
Behalve de worsteling met de transparantie is er een tweede reden waarom deze uitspraak merkwaardig is. Een samenvatting is namelijk een subjectieve keuze van de samenvatter die aangeeft wat deze als belangrijkste ziet. En een kop boven een alinea is dan weer de overtreffende trap van samenvatting in deze zin.
Hieruit valt op te maken, dat het voorkómen van pensioenkortingen voor de FNV erg belangrijk is. Vanuit dat licht is het merkwaardig dat de FNV instemt met en zelfs juichend is over een stelsel waarin de kans op korten van pensioenen volgens hetzelfde pensioenakkoord structureel groter wordt.
- Het nieuwe pensioenstelsel is toekomstbestendig en zorgt ervoor dat pech- en gelukgeneraties worden voorkomen.
Over toekomstbestendig is onder 4 al geschreven.
Dat pech- en gelukgeneraties worden voorkomen is een merkwaardige stelling. Het nieuwe stelsel zorgt namelijk juist wel voor pech- en gelukgeneraties.
Om te beginnen vormen de huidige gepensioneerden als het om indexatie gaat een pech generatie. Hun pensioen is voor een groot deel van hen al meer dan tien jaar niet geïndexeerd en door de invoering van dit stelsel zal volledige indexatie ook niet meer tot de mogelijkheden behoren. Zie hiervoor ook paragraaf 1.
Verder vormen de huidige deelnemers aan pensioenfondsen ook een pechgeneratie, omdat zij de collectieve solidariteitsreserve moeten opbouwen en de compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek moeten betalen. Dit zijn twee regelingen waaraan huidige deelnemers (hetzij via premie, hetzij via beleggingsrendement) moeten bijdragen zonder daar pensioen voor terug te krijgen.
De huidige generatie vormt daarmee dus een pechgeneratie. Is het optreden van een pechgeneratie dan een onderdeel van de overgangsproblematiek? Nee, ook in de toekomst zullen er pech- en gelukgeneraties voorkomen.
Het pensioen gaat namelijk meebewegen met de beurs. Dat zal vooral invloed hebben op het pensioen van mensen in de periode dat zij ongeveer vijftig jaar oud zijn. Voor mensen rond de vijftig is het pensioen namelijk nog zo ver weg, dat er nog met hoog risico belegd wordt. Daartegenover ligt ook de start van hun carrière al enige tijd achter hen, waardoor zij al een groot pensioenkapitaal hebben opgebouwd.
Voor deelnemers is dus vooral de beursontwikkeling rond hun vijftigste van belang. Op die leeftijd lopen zij een hoog risico over een groot bedrag. Op jongere leeftijd lopen zij ook een groot risico, maar over een kleiner bedrag. Op oudere leeftijd zal het bedrag groter zijn, maar lopen zij er minder risico over.
Dit betekent, dat mensen die rond de vijftig zijn in hoogtijdagen op de beurs een gelukgeneratie worden en mensen die dezelfde leeftijd juist bereiken in magere beursjaren een pechgeneratie zijn.
- Voor een machine moeten we geld opzij leggen om hem aan het einde van zijn leven te vervangen. Voor de mensch moet aan het einde van zijn werkzame leven geld gespaard zijn om hem de rest van zijn leven ongeveer dezelfde welvaart te kunnen garanderen.
De uitspraak van Jacques van Marken is 140 jaar oud, maar nog altijd actueel. Deze uitspraak vormt de meest fundamentele maatschappelijke rechtvaardiging voor het feit dat er überhaupt pensioen is. Die rechtvaardiging is nodig, omdat het gaat om een verplichting ter grootte van een significant deel van iemands inkomen. Het is deze uitspraak die rechtvaardigt om die verplichting op te leggen.
Het is relevant om deze uitspraak te memoreren, omdat het een makkelijk te kwantificeren kwalitatieve doelstelling geeft aan het pensioen. Pensioen is bedoeld om na pensionering het leven in dezelfde welvaart voort te kunnen zetten.
Het is iets te kort door de bocht om te stellen dat van Marken uitgaat van 100% eindloon met volledige indexatie op basis van prijsinflatie. Dezelfde welvaart is namelijk niet hetzelfde als hetzelfde inkomen. Een gepensioneerde hoeft bijvoorbeeld geen pensioenpremie meer te betalen. Zo zijn er meer kosten waarvoor gecorrigeerd kan worden. Maar de vervangingsratio (de verhouding tussen het laatst genoten salaris en het eerst genoten pensioen) en indexatie spelen een belangrijke rol in de beoordeling of er sprake is van een goed pensioen.
Dit betekent wel, dat een goed pensioen gestoeld is op outputsturing. In het pensioenakkoord is juist de draai gemaakt van outputsturing naar inputsturing. Dit betekent dat de uitkomst van het pensioen los komt te staan van de doelstelling.
Verder is ook gekozen voor degressieve opbouw. Bij degressieve opbouw wordt gedurende een loopbaan steeds minder pensioen opgebouwd. Dit leidt tot het merkwaardige gevolg dat hoe relevanter een inkomen is voor de doelstelling van Jacques van Marken, hoe lager de invloed van dat inkomen op het eindresultaat is.
Geconcludeerd mag worden, dat ten aanzien van de doelstelling van Jacques van Marken het pensioenakkoord leidt tot een lagere kwaliteit van het pensioen.
Conclusie
In het pensioenakkoord worden drie doelstellingen genoemd en uit de manier waarop het wordt opgepakt en gepresenteerd volgen nog vijf doelstellingen. De huidige uitwerking van het pensioenakkoord voldoet aan geen van de acht doelstellingen.
Drs. A.C. Eijgenraam AAG
Zelfstandig actuaris
Drs. HJ. Bets AAG
UwPensioenInzicht.nl
[1] https://www.rtlnieuws.nl/economie/life/artikel/4735891/het-nieuwe-pensioenstelsel-eerlijker-maar-minder-zekerheid
[2] https://www.fnv.nl/nieuwsbericht/algemeen-nieuws/2019/06/dit-hebben-we-afgesproken-in-het-pensioenakkoord
[3] https://www.fnv.nl/nieuwsbericht/algemeen-nieuws/2020/07/fnv-stemt-in-met-uitwerking-pensioenakkoord
[4] https://www.ser.nl/-/media/ser/downloads/adviezen/2019/naar-een-nieuw-pensioenstelsel.pdf pagina 17
Woordenlijst
Actieve deelnemer
Actuariële premie
AOW
AOW leeftijd
Begrotingsperspectief
Beschermingsrendement
Casino pensioen
Collectief pensioen
Compensatie
DB pensioen
DC pensioen
Degressieve opbouw
Dekkingsgraad
Doorsneepremie / doorsneesystematiek
Flexibel contract
Financieel ToetsingsKader
FTK
Fictief
Franchise
Indexatie
Inkoop pensioen
Kapitaaldekking
Korten pensioenen
Koopkrachtig Solidair Pensioen
Langlevenrisico
Life Cycle Beleggen
Leenrestrictie
Nabestaandenpensioen
Malieveld
Nominale aanpraak
Nominale aanpraak
Omslagfinanciering
Opbouwbasis
Overrendement
Pech- en gelukgeneraties
Pensioenpijlers
PPI
Pech- en gelukgeneraties
Premiedekkingsgraad
Premieregeling
Projectierendement
Rekenrente
Rekenrente – oude wetgeving
Rekenrente - Alternatieve ideeën
Rekenrente - ROL Pensioenfondsen
ROL Pensioenfondsen
Restitutie
Risicobasis
Risicovrije rente
Solidair contract
Solidariteit
Solidariteitsreserve
Stichting ROL Pensioenfondsen
Vervangingsratio
Waardeoverdracht
Waarderingsperspectief
WTP
ROL is een innovatieve manier van pensioen-rekenen. Waar de politieke discussie gaat over òf-òf-vragen, realiseert de ROL èn-èn.
- Èn nominale zekerheid (geen kortingen van pensioenen meer);
- Èn snellere indexatie voor ouderen (aanpassen van pensioen aan gestegen prijzen), sneller nog dan het pensioenakkoord;
- Èn pensioenzekerheid voor jongeren;
- Èn grote kans op een volledig geïndexeerd pensioen voor jongeren;
- Èn stabiele premies op ongeveer het huidige niveau.
Dit is niet te mooi om waar te zijn. Dit is slimmer rekenen. Actuaris Arno Eijgenraam kan politieke discussies overbodig maken door al deze doelstellingen tegelijk te realiseren.