De hoofdlijnen van de concept-wet Koopkrachtig Solidair Pensioen
Inleiding
In het pensioenakkoord is onder andere afgesproken om het pensioenstelsel zodanig te hervormen, dat koopkrachtbehoud voor gepensioneerden beter mogelijk gemaakt zou worden. Op de grondvesten van dit akkoord is vervolgens de Wet toekomst pensioenen gebouwd. In de parlementaire behandeling van deze wet zijn de rapporten van actuarieel adviesbureau Confident BV[1] ingebracht. Deze rapporten hebben aangetoond dat de doelstelling uit het pensioenakkoord om koopkracht voor gepensioneerden waarschijnlijker te maken door de Wet toekomst pensioenen niet is gerealiseerd. Netspar kwam onlangs in heel andere woorden tot dezelfde conclusie[2].
De Wet Koopkrachtig Solidair Pensioen zal deze doelstelling alsnog realiseren. De wet doet dit door naast het solidaire en het flexibele contract nog een derde contract mogelijk te maken, het koopkrachtig solidaire contract. In dit derde contract zullen opnieuw pensioenaanspraken vastgesteld worden. Deze zullen geborgd worden door nieuwe rekenregels.
Het koopkrachtig solidaire contract zal sterk steunen op collectiviteit en solidariteit. Het persoonlijke karakter dat in de Wet toekomst pensioenen is gerealiseerd zal daarbij grotendeels verloren gaan. Daarom wordt het koopkrachtig solidaire contract naast de beide bestaande contracten gepositioneerd. De regelgeving rondom het solidaire en het flexibele contract zullen onaangetast blijven. Sociale partners kunnen zo per individueel fonds kiezen voor dit nieuwe of voor één van de beide bestaande contracten
In de opzet van Koopkrachtig Solidair Pensioen speelt de ontdekking van een fout in het rekenmodel waarop het Financieel ToetsingsKader (FTK) is gebaseerd een grote rol. Daarom zal in deel 1 van dit document een theoretische beschouwing worden opgenomen over de aard en de achtergronden van deze fout. In deel 2 zal uiteengezet worden hoe de rekenregels van de Wet Koopkrachtig Solidair Pensioen in hoofdlijnen zullen luiden. Tot slot zal in deel 3 een korte blik geworpen worden op de maatschappelijke gevolgen van een en ander.
In dit document wordt een voorschot genomen op te verwachten uitkomsten. Dit betreft schattingen op basis van een gedane voorstudie[3]. Een gedetailleerdere doorrekening zal deze verwachtingen nog moeten bevestigen.
DEEL 1 De fout in het Financieel Toetsingskader
- Kostprijs
Op 4 januari 2024 verscheen het onderzoeksrapport De haalbaarheid van een koopkrachtig pensioen [4]. Het onderzoek waarvan de resultaten beschreven zijn betreft een gedachtenexperiment vanuit de economische situatie van dat moment (30 september 2023 om precies te zijn). Een gestileerd fonds met een op dat moment actuele dekkingsgraad van 123% keert een onvoorwaardelijk volledig geïndexeerd pensioen uit en incasseert een premie met een dan actuele premiedekkingsgraad van 73%. Het fonds belegt voor 50% in aandelen. Dit is doorgerekend met de 20.000 op dat moment door DNB voorgeschreven economische scenario’s. Onderzocht is hoe de dekkingsgraad zich in die scenario’s zou ontwikkelen. De ongunstigste helft van de scenario’s is in onderstaande grafiek weergegeven.
Te zien is, dat de mediaan – en daarmee alle optimistische scenario’s – vanaf de start een stijgende lijn volgt. De pessimistische scenario’s starten allemaal met een daling. Maar deze daling is tijdelijk. Alle scenario’s – 20.000 van de 20.000 – laten uiteindelijk een stijgende lijn zien.
Kennelijk is het uitkeren van een volledig geïndexeerd pensioen tegen een premie met een premiedekkingsgraad van 73% op lange termijn winstgevend. Oftewel: de kostprijs van een volledig geïndexeerd pensioen is minder dan 73% premiedekkingsgraad. Deze bevinding staat in schril contrast met de veronderstelling, dat 100% premiedekkingsgraad de kostprijs is van een nominaal pensioen, zelfs nog zonder indexatie.
Een dergelijk exorbitant groot verschil kan niet verklaard worden door de specifieke aanpak van het onderzoek of het toeval van de ijkpunten. Hier moet geconcludeerd worden, dat het model waar het FTK op is gebaseerd niet juist is.
- Historische achtergrond
Het FTK is op 1 januari 2007 ingevoerd, maar werd al kort na de eeuwwisseling ontwikkeld. Het was de opvolger van de Actuariële Principes die in de jaren negentig van de vorige eeuw waren ontwikkeld. De Actuariële Principes waren ontwikkeld met de toenmalige eis, dat berekeningen zonder computer moesten kunnen worden uitgevoerd. Het risicomanagement in die Principes was dan ook uiterst grof.
In contrast daarmee werd in de wereld van optiehandel en beleggingsfondsen gewerkt met – zeker voor die tijd – uiterst professionele computermodellen om de risico’s te beheersen.
Rond de eeuwwisseling werd de computer gemeengoed, ook bij de kleinste financiële instellingen. Toen er kort na de eeuwwisseling behoefte ontstond aan onderhoud van de Actuariële Principes lag het dan ook voor de hand om deze tevens te professionaliseren door het binnenhalen van de professionals uit de wereld van optiehandel en beleggingsfondsen en deze de leiding te geven over het project Nieuwe Actuariële Principes, later Financieel ToetsingsKader (FTK) genoemd.
Deze nieuwkomers bouwden vervolgens een risicomodel dat het fundament vormde voor de komende regelgeving. De basis hiervoor werd gevormd door de modellen zoals zij die in hun oude omgeving hanteerden, aangevuld met biometrische risico’s als sterfte en arbeidsongeschiktheid.
Het model gaat uit van een balans die volledig op marktwaarde is gewaardeerd. De pensioenverplichtingen worden daarbij gewaardeerd op basis van een fictieve marktwaarde die wordt gedefinieerd door de verwachtingswaarde van de toekomstige kasstromen te repliceren (na te bootsen) met risicovrije vastrentende waarden, dat wil zeggen vastrentende waarden waarop geen debiteurenrisico van toepassing is. Voor looptijden waarvoor repliceren door het ontbreken van een voldoende liquide markt onmogelijk is wordt de waardering gedaan op basis van een zogenaamde Ultimate Forward Rate, een discontovoet die wordt geconstrueerd door de rentecurve voor kortere looptijden op een bepaalde manier te extrapoleren.
Vervolgens wordt aan het eigen vermogen een minimumeis gesteld, het Vereist Eigen Vermogen. daartoe wordt een aantal schokken geformuleerd die zo hoog zijn dat de kans dat het eigen vermogen door die schok met dat bedrag zal dalen 97,5% is. Deze schokken worden niet zo maar opgeteld, maar middels een correlatiematrix gecombineerd. Op deze manier wordt rekening gehouden met diversificatie als gevolg van risicospreiding.
- De fout in het model
Het model voor beleggingsfondsen is – met een kleine aanpassing voor biometrisch risico – één op één overgenomen zonder te controleren of de omstandigheden voor beleggingsfondsen gelijk zijn aan die van pensioenfondsen. Dat blijkt niet het geval te zijn. Er zijn enkele fundamentele karakterverschillen tussen beleggingsfondsen en pensioenfondsen. Die karakterverschillen maken dat het zo vastgestelde rekenmodel, dat het fundament vormt voor het FTK, ongeschikt is voor toepassing op pensioenfondsen. Hieronder gaan wij nader in op de karakterverschillen.
- Harde en zachte verplichtingen
Beleggingsfondsen kennen alleen harde verplichtingen. De kasstroom die op enig moment tussen partijen plaatsvindt is tevoren (eventueel conditioneel) hard contractueel overeengekomen.
Pensioenfondsen kennen echter ook een heel belangrijke zachte verplichting, namelijk de indexatieambitie. Het bestuur van een fonds “streeft naar” indexatie volgens de loon- of de prijsindex.
Deze zachte verplichting is belangrijk om het doel van pensioen te kunnen realiseren. Het doel dat men kan definiëren als door kunnen leven op het bereikte welstandsniveau als men een leeftijd heeft bereikt dat men door fysieke beperkingen niet meer in staat is daarvoor zelf de benodigde arbeid te leveren.
Een zachte verplichting is een verplichting die geldt in normale en gunstige omstandigheden, maar niet in stress situatie, waarbij het bestuur de discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen wanneer sprake is van normale omstandigheden en wanneer van een stress situatie.
Het vaststellen van indexatie als zachte en niet als harde verplichting maakt het veel gemakkelijker betaalbaar, terwijl het in de meeste gevallen wel gewoon wordt gerealiseerd.
Omdat beleggingsfondsen geen “streven naar” kennen is deze indexatieambitie in de modellering niet meegenomen. De waarde van deze indexatieambitie is daarmee volledig genegeerd. Daarmee verdween het ook langzaam maar zeker uit de cultuur van pensioenfondsen. Fondsen streven weliswaar middels een matching en een returnportefeuille nog wel naar iets van indexatie, maar de kwantitatieve ambitie waar ook op gestuurd wordt is weggevallen.
In latere regelgeving is zelfs een maximum gesteld aan toegestane indexatie en Netspar heeft een streven naar volledige indexatie zelfs onwenselijk genoemd. [5]
- Liquide verhandelbaar product
De essentie van een beleggingsfonds is, dat alle activa – en passiva in geval van short posities – dagelijks verhandelbaar zijn op een al dan niet gereguleerde markt. Activa en passiva worden hierbij gewaardeerd op marktwaarde.
De marktwaarde wordt volgens de theorie bepaald door vraag en aanbod op een vrije markt. Elke handelaar op die markt kent aan een bepaald financieel instrument een waarde toe. Die waarde wordt bepaald door zijn inschatting van verwacht rendement en risico en van zijn risicohouding en rendementseis. Verschillende handelaren kunnen – en zullen – aan dezelfde financiële instrumenten verschillende waardes toekennen.
Als de zo toegekende waarde hoger is dan de prijs op de markt, zal de handelaar het instrument kopen; is die waarde lager dan zal hij verkopen. Zijn er op de markt meer kopers dan verkopers, dan zal de prijs stijgen; zijn er meer verkopers dan kopers, dan zal de prijs dalen. Dit zal zorgen voor een evenwichtssituatie. De zo vastgestelde prijs wordt de marktwaarde genoemd. Omdat dit als het ware de appreciatie van de gemiddelde belegger van een groot aantal beleggers is wordt aan deze marktwaarde een zekere objectieve waarde toegekend.
Pensioen wordt gezien als voor een pensioenfonds een verplichting om op een serie vastgestelde momenten een vastgestelde uitkering te doen. Voor de waarde van een financiële verplichting maakt het niet uit aan wie men de verplichting heeft en dus wordt pensioen gewaardeerd als serie negatieve obligaties met dezelfde kasstroom. Omdat bij de waardering van vastrentende waarden wel een debiteurenrisico wordt gehanteerd, maar een crediteurenrisico niet van toepassing is, komt deze waardering dus uit op de risicovrije rente.
Pensioenen zijn daarmee gemodelleerd als liquide verhandelbare financiële beleggingen. Maar dat zijn ze niet. In Nederland hebben tien miljoen deelnemers (waaronder slapers en gepensioneerden) een actief-positie in pensioen, maar zij zijn wettelijk uitgesloten van handel in pensioen. Ze kunnen niet hun pensioen verkopen als ze een rentestijging verwachten of bijkopen als ze een rentedaling verwachten.
De handel in pensioenen, voor zover die plaatsvindt, komt niet voort uit een mening over debiteurenrisico of uit een rentevisie, maar uitsluitend uit wat men bedrijfsovername kan noemen.
Dit betekent, dat de hele theorie van marktwerking en -waardering waar het rekenmodel op steunt niet op pensioenen van toepassing is.
- Aandeelhouderswaarde
Risicomodellen voor beleggingsfondsen zijn gericht op de waarde van de fondsen voor de beleggers, de activa minus de passiva. Dat kan men de aandeelhouderswaarde van de fondsen noemen. Deze modellen zijn (met een kleine aanpassing voor biometrisch risico) één op één overgeheveld naar de modellen voor pensioenfondsen. Dat betekent, dat de modellen gericht zijn op het beschermen van het eigen vermogen, oftewel de belangen van de “aandeelhouder” van het pensioenfonds.
Voor alle duidelijkheid: een pensioenfonds heeft geen aandeelhouder. Noch werkgevers, noch deelnemers hebben een direct belang bij het eigen vermogen van het fonds. Deelnemers hebben daar hooguit een indirect belang bij op het moment dat het eigen vermogen wordt overgeheveld naar de pensioenverplichtingen middels indexatie. Het model richt zich dus op de bescherming van de belangen van een niet bestaande partij.
Dat niet de belangen van de concrete deelnemers, maar die van een niet-bestaande aandeelhouder worden beschermd blijkt onder andere uit de MVEV korting, de korting die de buffers moet beschermen door de pensioenen te korten (overigens heeft minister Koolmees deze maatregel als onderdeel van het pensioenakkoord eenmalig in 2020 buiten werking gesteld). Het blijkt ook uit de regels die een maximum stellen aan indexatie.
- Modeldoelstelling
De modeldoelstelling van het FTK luidt: “Een pensioenfonds moet zijn verplichtingen de komende twaalf maanden kunnen overdragen aan een andere pensioenuitvoerder”. De regelgeving is erop gericht om deze doelstelling met een kans van 97,5% te realiseren.
Dit is een doelstelling die geheel los staat van het belang van de deelnemer, die erbij gebaat is dat een fonds zijn verplichtingen kan nakomen, of dit nu de komende twaalf maanden of over vijftig jaar is.
- Statische stresstesten
Het Vereist Eigen vermogen is de uitkomst van een stresstest. Soms vraagt de toezichthouder om een andere stresstest uit te voeren. Stresstesten worden onder het FTK uitgevoerd door een bepaalde uitgangspositie te kiezen, daar een éénjarige schok op toe te passen en dan de nieuwe situatie met de oude te vergelijken.
Voor een deelnemer is de situatie over één jaar echter niet relevant. Zelfs voor jong gepensioneerden ligt de verwachte laatste uitkering nog tientallen jaren ver weg. Dat betekent, dat de statische manier van stresstesten zoals onder FTK gebruikelijk is niet toereikend is. Passend risicomanagement moet dynamisch worden ingezet. In plaats van twee foto’s van jaar 1 en jaar 2 is een film relevant.
Als men een risicomodel bouwt door enige tientallen stresstesten achter elkaar te zetten, dan dient men diversificatie over deze verschillende jaren toe te passen, terwijl men verwacht rendement lineair kan optellen. Daarmee wordt de invloed van risico kleiner naarmate het aantal jaren groeit.
- Overige fouten
De conclusie, dat het FTK model niet geschikt is voor toepassing op pensioenfondsen is niet de enige fout die met betrekking tot het FTK is gemaakt. De Kring van Pensioen Specialisten (KPS) heeft in 2019 al een rapport uitgebracht waarin een tiental inconsistenties in de regelgeving zijn blootgelegd.[6]
Verder is er een veelgemaakte fout in de interpretatie van de technische voorziening pensioenverplichtingen. In veel communicatie binnen de sector wordt de technische voorziening pensioenverplichtingen gezien als verwachtingswaarde van het bedrag dat nodig is om de nominale verplichtingen na te komen. Wellicht is dit (mede) ingegeven door het analogon de technische voorziening verzekeringsverplichtingen uit Solvency 2. In Solvency 2 is sprake van een “best estimate” voorziening. In de Nederlandse regelgeving is dit vertaald in “beste schatting”, maar in de wiskundige literatuur kent hetzelfde Engelse woord ook een vertaling “verwachtingswaarde”.
De technische voorziening pensioenverplichtingen is echter geen verwachtingswaarde van het bedrag dat nodig is. Het is het bedrag waarmee je door vanaf nu risicoloos te gaan beleggen precies alle verplichtingen nog kunt nakomen. Maar risicoloos beleggen is een fictie die los staat van de feitelijke praktijk bij pensioenfondsen.
DEEL 2 De rekenregels van het Koopkrachtig Solidair Pensioen contract
- Derde contract
De Wet Koopkrachtig Solidair Pensioen regelt een derde contract, naast de bestaande twee: het flexibele en het solidaire contract. Aan de laatste twee verandert er dus niets. De wet betreft uitsluitend het ouderdomspensioen en ingegane nabestaandenpensioenen. In de beschrijving hieronder zal het ingegane nabestaandenpensioen niet apart meer genoemd worden.
Het Koopkrachtig Solidair Pensioen contract is een uitkeringsovereenkomst, zoals deze in het oude stelsel al gold. Hiervoor kan premie betaald worden in de vorm van een actuarieel zuivere koopsom, mogelijk een gelijkblijvende premie en een doorsneepremie. Hoe in geval van een gelijkblijvende premie zal worden omgegaan met salariswijzigingen, ontslag en indiensttreding op latere leeftijd zal later uitgewerkt worden.
- Discontovoet
Er worden drie beleggingscategorieën onderscheiden: vastrentende waarden, zakelijke waarden en vastgoed. Beleggingen als grondstoffen, infrastructuur of private equity worden onder zakelijke waarden geschaard. Beleggingen in vastrentende waarden met debiteurenrisico worden voor een bepaald percentage geschaard onder vastrentende waarden en voor het overige onder zakelijke waarden. Het percentage is afhankelijk van de rating van de debiteur.
Een fonds definieert voor elke looptijd van de verplichtingen (afgerond op hele jaren) een ideale beleggingsmix. Een ideale beleggingsmix kan bijvoorbeeld zijn volledig vastrentend in het eerste jaar; volledig zakelijke waarden vanaf tien jaar en lineair oplopend daartussenin.
DNB ziet erop toe, dat het beleggingsbeleid en de feitelijke uitvoering daarvan in voldoende mate gericht is op het realiseren van de ideale beleggingsmix. Hierbij kunnen beleggingen ter dekking van het eigen vermogen buiten beschouwing worden gelaten. DNB kan toetsingscriteria publiceren waarmee zij dit toezicht vorm zal geven.
Voor elke beleggingscategorie wordt een eigen rentecurve gedefinieerd. Voor beleggingen in vastrentende waarden is dit de bekende risicovrije rentetermijnstructuur.
Voor de twee andere categorieën is de discontovoet gelijk aan de zogenaamde Dynamische Rente Curve. Daarvoor wordt een bepaalde zekerheidsmaat θ gekozen. Voor elke looptijd is de discontovoet het rendement dat met de betreffende beleggingscategorie met zekerheid θ minimaal gemaakt kan worden. Voor korte looptijden zal dat heel laag of zelfs (sterk) negatief worden, maar door risicospreiding over de jaren heen zal dit naarmate de looptijd oploopt steeds dichter naar de verwachte opbrengst toe kruipen.
De discontovoet die fondsen moeten hanteren is nu de naar ideale beleggingsmix gewogen gemiddelde rentecurve van de drie beleggingscategorieën. Voor biometrische risico’s en kosten hanteert het fonds een prudente inschatting.
De zekerheidsmaat θ zal worden geijkt op de huidige premies voor een bepaalde veronderstelde beleggingsmix.
- Indexatie
Sociale partners spreken binnen de pensioenregeling een indexatiebeleid af. Dit indexatiebeleid bevat in elk geval de bepaling, dat niet geïndexeerd zal worden indien en voor zover het overschot boven de op de dynamische rentecurve berekende voorziening pensioenverplichtingen daartoe niet toereikend is. Het indexatiebeleid bevat ook beleid omtrent inhaalindexatie.
Het bestuur mag in enig jaar afwijken van het indexatiebeleid, naar beneden en naar boven. Deze afwijking mag er evenwel niet toe leiden, dat de technische voorziening pensioenverplichtingen hoger wordt dan de aanwezige activa. Een besluit tot afwijking behoeft instemming van het verantwoordingsorgaan en hierover wordt gemotiveerd verantwoording afgelegd aan de raad van toezicht, aan de deelnemers en aan DNB.
- Tekorten
Indien een fonds een boekjaar afsluit met een balans waarop de activa minder zijn dan de technische voorziening pensioenverplichtingen op basis van de dynamische rentecurve is er sprake van een voorlopig tekort.
Ingeval van een voorlopig tekort berekent het fonds een tweede voorziening pensioenverplichtingen. Deze tweede berekening gebeurt op basis van verwacht rendement zonder voorzichtigheidsmarge, gegeven de ideale beleggingsmix.
Indien ook op basis van deze tweede berekening het fonds over onvoldoende activa beschikt, worden de nominale pensioenaanspraken gekort, zodanig dat het tekort ten opzichte van de tweede berekening wordt opgeheven. Indien een fonds na een dergelijke korting winst maakt is de eerste bestemming van die winst herstel van de aanspraken met terugwerkende kracht.
Indien een fonds een voorlopig tekort heeft, maar wel voldoende middelen heeft ter dekking van de tweede berekening, is het dus onvoldoende waarschijnlijk, maar nog altijd waarschijnlijk, dat het fonds zonder verdere maatregelen aan haar nominale verplichtingen kan voldoen. In dat geval worden de nominale pensioenen onverkort uitgekeerd, maar blijft indexatie achterwege. Indien een fonds vanuit een dergelijke situatie winst maakt is de eerste bestemming van deze winst herstel van de dekking.
- Overschotten
Indien een fonds na verwerking van de indexatie nog een overschot heeft zal dat in eerste instantie als reserve worden aangehouden om toekomstige tegenvallers op te vangen. Maar het kan gebeuren dat de reserves dermate oplopen, dat het niet meer waarschijnlijk is, dat deze nog gebruikt zullen moeten worden om toekomstige tegenvallers op te vangen. Daarom formuleert een fonds een kapitaalbeleid, waarin zij aangeeft vanaf welke dekkingsgraad zij reserves als overtollig beschouwt.
Reserves die een fonds als overtollig beschouwt kunnen worden gebruikt om de pensioenregeling te verbeteren, voor premierestitutie en voor premiekorting.
- Rapportages
Om het lange termijn karakter van pensioenen te benadrukken zullen rapportages aan toezichthouder DNB niet vaker dan jaarlijks verplicht worden.
- Overgang
Indien een fonds ervoor kiest om nieuwe opbouw te laten plaatsvinden onder het solidaire of het flexibele contract, maar de oude aanspraken niet invaart zullen voor de oude aanspraken de regels van Koopkrachtig Solidair Pensioen gelden.
Indien een fonds ervoor kiest om nieuwe opbouw te laten plaatsvinden onder het solidaire of het flexibele contract en de oude aanspraken in te varen, maar dit nog niet heeft uitgevoerd op de datum van invoering van deze wet kan het tot 1 januari 2028 – of indien dit nog wijzigt de uiterste transitiedatum – kiezen of zij de oude aanspraken onder het FTK regime wil laten gelden of onder het Koopkrachtig solidaire regime.
- Herziening
De dynamische rentecurve zal elke vijf jaar – voor het eerst in 2029 – worden herijkt op basis van de dan meest actuele statistische informatie.
Deel 3 Maatschappelijke gevolgen
De modelfout en het daarmee te bouwen derde pensioencontract hebben relevante maatschappelijke gevolgen.
- Pensioenakkoord
In 2019 hebben sociale partners met de minister een pensioenakkoord gesloten. Een belangrijke basis voor dat akkoord was de veronderstelling, dat het economisch niet mogelijk was om tegen de huidige premies een pensioen te bouwen dat tegelijk nominale zekerheid en koopkrachtbehoud biedt.
Daarmee lag er een politieke keuze tussen zekerheid en koopkrachtbehoud. Contractspartijen hebben toen gekozen voor het laatste, waar het bestaande stelsel was gebaseerd op keuze voor het eerste.
De analyse in deel 1 toont evenwel aan, dat nominale zekerheid en koopkrachtbehoud wel degelijk tegelijk mogelijk zijn. De politieke keuze waarover de toenmalige onderhandelingen voor een belangrijk deel gingen was dus niet nodig. Het is de vraag of de onderhandelende partijen destijds dezelfde keuze gemaakt hadden als toen al bekend was dat de basisveronderstelling onjuist was.
- Herverdelingseffecten
Bij elk systeem dat zekerheid biedt in een onzekere omgeving is het optreden van enige herverdelingseffecten onvermijdelijk. Om ook in stress scenario’s de zekerheid te kunnen behouden is het linksom of rechtsom nodig om een marge in te bouwen in de vorm van impliciete of expliciete buffers. Het FTK koos voor expliciete buffers; Koopkrachtig Solidair Pensioen voor impliciete buffers.
In de meeste gevallen zal evenwel achteraf blijken dat op de buffers geen beroep is gedaan. Dan blijft er dus geld over. Nu is het risicomodel van Koopkrachtig Solidair Pensioen gericht op de lange termijn. Een overschot in enig jaar wordt daarom in eerste instantie gebruikt om een mogelijk tekort in een volgend jaar op te vangen. De conclusie dat buffers ongebruikt zijn blijven liggen zal dan ook pas na vele jaren getrokken kunnen worden.
Dat betekent dat het pas de volgende generatie zal zijn die zal profiteren van de buffers die door de huidige generatie worden opgebouwd en ongebruikt blijven. Het is daarom waarschijnlijk dat de huidige jongeren over twintig of dertig jaar kunnen profiteren van premievakanties (pensioenopbouw zonder premiebetaling) of andere bestedingen van overtollige buffers. Maar daar mag nu nog niet op geanticipeerd worden omdat niet alleen met de meest waarschijnlijke, maar ook met uiterst ongunstige scenario’s rekening moet worden gehouden.
- Zekerheid
Koopkrachtig Solidair Pensioen belooft een zeker pensioen. Maar het woord zeker behoeft wel een nadere toelichting.
Het gaat namelijk niet om mathematische zekerheid. Bij mathematische zekerheid wordt er in elke omstandigheid onverkort uitgekeerd, zoals het geval is bij obligaties. Deze mathematische zekerheid biedt Koopkrachtig Solidair Pensioen niet: er is wel degelijk een bepaling, dat een fonds op grond van zijn financiële positie de pensioenen kan moeten korten.
Koopkrachtig Solidair Pensioen biedt wel maatschappelijke zekerheid. Dat betekent, dat de kans, dat een fonds in een dergelijke situatie terecht komt dermate klein is, dat er in de volksmond gesproken wordt van een zeker pensioen. In het bijzonder zal het risico voor de deelnemer zo klein zijn, dat het met de navigatiemetafoor niet waarneembaar is. Forse verschillen tussen goed en slecht weer, zoals bijvoorbeeld in DNB berekeningen[7] naar voren komen zijn dus niet aan de orde.
Koopkrachtig Solidair Pensioen kent namelijk behalve gemodelleerde risicospreiding ook niet-gemodelleerde risicospreiding. Neem bijvoorbeeld de beurskrach van 2008. Toen is de AEX in één jaar met 52% gedaald en in de negen jaar daarna weer hersteld. Het verlies van een slaper zal dus in negen jaar zijn terugverdiend. Voor een gepensioneerde is dit niet het geval, omdat er gedurende deze periode pensioen is uitgekeerd. Na de beurskrach had hij dus een steeds kleiner vermogen waarmee hij van het herstel kon profiteren. Voor een actieve geldt het omgekeerde. Hij heeft premie betaald tegen een lage beurskoers en dus met een groter vermogen geprofiteerd van het herstel dan waarmee hij een klap heeft moeten opvangen.
In een situatie van persoonlijke pensioenvermogens heeft dus de actieve bij een gelijk beleggingsbeleid winst gemaakt in deze situatie, terwijl de gepensioneerde per saldo verlies heeft geleden. Bij de beurshausse van de jaren negentig die uitmondde in de dotcomcrisis direct na de eeuwwisseling geldt uiteraard het omgekeerde.
Koopkrachtig Solidair Pensioen kent echter geen persoonlijke pensioenvermogens, maar collectieve. Daardoor worden deze risico’s door alle deelnemers met elkaar gedeeld. In het model is evenwel met andere deelnemers geen rekening gehouden, waardoor dit effect extra zekerheid biedt aan deelnemers bovenop de al gemodelleerde zekerheid.
- Invaren
Bij Koopkrachtig Solidair Pensioen blijven de pensioenaanspraken intact. Dat betekent, dat invaren niet nodig is. Wel zal er een nieuw beleggingsbeleid, een ideale beleggingsmix, een indexatiebeleid en een kapitaalbeleid geformuleerd moeten worden
- Rekenrente
Een van de bezwaren tegen het oude stelsel was de rekenrente gebaseerd op de risicovrije rente. Deze zorgde enerzijds voor uiterst volatiele uitkomsten en anderzijds voor een sterke beperking in de mogelijkheid om de indexeren.
In Koopkrachtig Solidair Pensioen is deze rekenrente nog van heel beperkte betekenis. Fondsen zullen naar alle waarschijnlijkheid alleen bij kortere looptijden vastrentende waarden opnemen in hun ideale beleggingsmix. Voor kortere looptijden is de invloed van deze rekenrente uiterst beperkt.
Voor de andere beleggingscategorieën is de rekenrente onder Koopkrachtig Solidair Pensioen gebaseerd op langjarige statistieken. Elke vijf jaar zullen vijf nieuwe jaargangen aan data worden toegevoegd aan de al bestaande dataset. Daarmee zal de dynamische rentecurve een grote mate van stabiliteit hebben.
Doordat de risicovrije rente nauwelijks nog een rol speelt in de waardering van de pensioenverplichtingen zullen ook veranderingen in die rente weinig invloed hebben op pensioenfondsen. Met ander woorden: er zal nauwelijks nog sprake zijn van renterisico. Daarmee zal het afdekken van dit risico middels bijvoorbeeld derivaten niet langer zinvol zijn.
[1] https://www.confidentbv.nl/pensioenakkoord/koopkrachtbehoud-onderzoek/
en
https://www.confidentbv.nl/nieuwe-tabel-zelfde-conclusie-koopkrachtbehoud-blijft-een-illusie-inclusief-volatiliteit-wtp/
[2] https://www.netspar.nl/publicatie/reele-keuzes-in-het-nieuwe-pensioencontract/
[3] https://www.koopkrachtig-solidair-pensioen.nl/berichten/de-haalbaarheid-van-een-koopkrachtig-pensioen/
[4] https://www.koopkrachtig-solidair-pensioen.nl/berichten/de-haalbaarheid-van-een-koopkrachtig-pensioen/
[5] https://www.netspar.nl/publicatie/reele-keuzes-in-het-nieuwe-pensioencontract/
[6] https://www.kps.nl/wp-content/uploads/sites/31/2021/01/KPS-wg-nFTK-NOTITIE-Evaluatie-nFTK-feb.-2019.pdf
[7] https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2022Z24922&did=2022D53590
Woordenlijst
Actieve deelnemer
Actuariële premie
AOW
AOW leeftijd
Begrotingsperspectief
Beschermingsrendement
Casino pensioen
Collectief pensioen
Compensatie
DB pensioen
DC pensioen
Degressieve opbouw
Dekkingsgraad
Doorsneepremie / doorsneesystematiek
Flexibel contract
Financieel ToetsingsKader
FTK
Fictief
Franchise
Indexatie
Inkoop pensioen
Kapitaaldekking
Korten pensioenen
Koopkrachtig Solidair Pensioen
Langlevenrisico
Life Cycle Beleggen
Leenrestrictie
Nabestaandenpensioen
Malieveld
Nominale aanpraak
Nominale aanpraak
Omslagfinanciering
Opbouwbasis
Overrendement
Pech- en gelukgeneraties
Pensioenpijlers
PPI
Pech- en gelukgeneraties
Premiedekkingsgraad
Premieregeling
Projectierendement
Rekenrente
Rekenrente – oude wetgeving
Rekenrente - Alternatieve ideeën
Rekenrente - ROL Pensioenfondsen
ROL Pensioenfondsen
Restitutie
Risicobasis
Risicovrije rente
Solidair contract
Solidariteit
Solidariteitsreserve
Stichting ROL Pensioenfondsen
Vervangingsratio
Waardeoverdracht
Waarderingsperspectief
WTP
ROL is een innovatieve manier van pensioen-rekenen. Waar de politieke discussie gaat over òf-òf-vragen, realiseert de ROL èn-èn.
- Èn nominale zekerheid (geen kortingen van pensioenen meer);
- Èn snellere indexatie voor ouderen (aanpassen van pensioen aan gestegen prijzen), sneller nog dan het pensioenakkoord;
- Èn pensioenzekerheid voor jongeren;
- Èn grote kans op een volledig geïndexeerd pensioen voor jongeren;
- Èn stabiele premies op ongeveer het huidige niveau.
Dit is niet te mooi om waar te zijn. Dit is slimmer rekenen. Actuaris Arno Eijgenraam kan politieke discussies overbodig maken door al deze doelstellingen tegelijk te realiseren.